Jordi Kooiman
www.operamagazine.nl
27 March, 2009
Nederlanders kennen maar één soort operette, eentje die vaak oubollig en saai gevonden wordt. Gek is dat niet: er is niemand die ze laat zien dat het ook anders kan. Dr. Kevin Clarke doet met het Operetta Research Center Amsterdam een poging, maar hij wordt vooral genegeerd.
“Ik wil graag het bewustzijn van mensen scherpen, dat ze inzien dat er interessantere en modernere manieren zijn om operette te brengen”, zegt Kevin Clarke. Het is in een notendop waar de oprichter van het Operetta Research Center Amsterdam naar streeft. Maar om dat in Nederland aan het verstand te brengen, is niet bepaald gemakkelijk. Door stijve artistieke en ideologische opvattingen wordt Clarke’s pleidooi regelmatig weggewimpeld.
Clarke komt uit Berlijn, waar hij een zangopleiding volgde. Hij zong drie jaar in Bremen in het operakoor, waarna hij terug in Berlijn muziekwetenschap en literatuurgeschiedenis ging studeren. Een tijdje was hij freelance criticus voor verschillende kranten in de Duitse hoofdstad, waaronder Der Tagesspiegel. Maar omdat daar niet echt wat mee te verdienen viel, verkaste hij naar München om voor een groot glossyblad te gaan werken en ondertussen radioprogramma’s te maken over operettencomponisten.
Daardoor kwam hij ook in contact met de familie van Emmerich Kálmán.
Hij kwam erachter dat veel wat over de Hongaarse componist geschreven is niet klopt en besloot een proefschrift aan Kálmán te wijden (Im Himmel spielt auch schon die Jazzband.” Emmerich Kálmán und die transatlantische Operette 1928-1932). Daarvoor vestigde hij zich in Amsterdam, waar hij uiteindelijk vanwege zijn Nederlandse vriend zeven jaar bleef wonen.
Het is ook in Amsterdam waar hij in 2006 de Stichting Operetta Research Center oprichtte, een wereldwijd netwerk van onderzoekers.
Clarke’s eerste doel was om een website te maken, www.operetta-research-center.org. Op de site staat naast Engelstalige nieuwsartikelen en (wetenschappelijke) essays veel historische informatie, waaronder recensies van de wereldpremières van bekende en minder bekende operettes. “Wat ik bij het maken van mijn proefschrift zo erg vond, was dat ik altijd lang moest zoeken naar materiaal. Met de website wil ik de informatie toegankelijker maken, zoals dat voor film en musical vanzelfsprekend is”, vertelt Clarke.
Nadat de site in de lucht was, probeerde Clarke aandacht te krijgen voor operette zoals we het in Nederland niet meer kennen. De originele operette (bijvoorbeeld van Offenbach) was sterk erotisch, sensueel, grotesk en vooral succesvol binnen de ‘high society’. Voor het calvinistische Nederland ging die kinky vorm van vermaak te ver. Operette nam hier een nieuwe vorm aan, geplooid naar de Hollandse ‘massasmaak’. “Niet scandaleus, alles moest juist leuk en lief zijn”, zegt Clarke. “Het was meer sentimenteel, nostalgisch. Net zoals de Joop van den Ende-musicals vandaag.”
Die vorm – niet sensueel maar sentimenteel – is volgens Clarke de enige vorm die Nederland nog kent. En dat is waar het genre zijn negatieve imago aan dankt, omdat veel mensen het inmiddels ‘uit de tijd’ vinden. Clarke wil daar graag verandering in brengen en probeert dat door op een andere manier over operette te schrijven en te spreken. Maar op één of andere manier vindt hij weinig gehoor.
Met het calvinisme kan het moeilijk meer iets te maken hebben, denkt hij.
“De hele wereld ziet ons als een open en tolerant land. Als je televisie kijkt, zie je ook dat we open staan voor invloeden uit het buitenland. Waarom wordt er op operettegebied dan niet naar het buitenland gekeken?”
Frankrijk kent een grote traditie rondom Offenbach (met moderne uitvoeringen in Lyon en Parijs), Engeland heeft natuurlijk Gilbert & Sullivan (onder meer uitgevoerd door de English en Scottish National Opera), in Duitsland zijn er tal van oude en nieuwe opnames van diverse stijlen van operette beschikbaar en in Amerika organiseert de Ohio Light Opera een belangrijk operettefestival. Maar Nederland? “Als je in Nederland over operette begint, gaan met een beng alle deuren dicht”, zegt Clarke.
Bang
Het hoofdprobleem is volgens Clarke dat er weinig professionele theatergroepen zijn om iets uit te voeren. “In Duitsland heeft iedere stad een eigen theater, dus is er ruimte om wat anders te proberen. Maar in Nederland heb je dat niet. Bovendien zijn gezelschappen voor het negatieve imago van operette en pakken dat niet aan.”
Dat laatste is volgens Clarke misschien nog wel een groter probleem dan het geringe aantal gezelschappen. De theatergroepen die er zijn, doen geen moeite te ontdekken wat operette kan bieden.
“Waarom kiezen ze altijd Die Fledermaus of Die Lustige Witwe? Er zijn honderden andere goede stukken.”
“Neem bijvoorbeeld Pierre Audi, de artistiek leider van De Nederlandse Opera en het Holland Festival”, illustreert Clarke. “Hij besteedt veel aandacht aan barokopera en hedendaagse werken, maar op het gebied van operette heeft hij helemaal geen interesse om te kijken of er iets leuks te halen is. Terwijl hij bij zijn aantreden als baas van het Holland Festival zei dat hij alle belangrijke vormen van het twintigste-eeuwse muziektheater wil presenteren. Operette is met musical nu juist de belangrijkste vorm uit die eeuw.”
Bij een poging om rond de wereldpremière van de hedendaagse operette Snow White bij de Nationale Reisopera een conferentie over operette te organiseren, stuitte Clarke op dezelfde desinteresse. Met name bij de media. En het Theater Instituut Nederland toont ook geen belangstelling om iets als een tentoonstelling te organiseren. “Ze zeiden tegen me: operette doen we helemaal niet. Ze zijn bang voor een oubollig imago en laten daarom een voor Nederland belangrijke toneelvorm gewoon weg. Alsof die nooit bestond. Dat vind ik heel erg.”
“En dan heb ik het nog niet over het Filmmuseum in Amsterdam gehad, waar kopieën van fantastische operettenfilms te vinden zijn. En het Joods Historisch Museum weet nog niet eens dat operette iets met de geschiedenis van de Joden in de twintigste eeuw te maken heeft.
Dat de Hollandse Schouwburg eigenlijk een operettetheater was, waar Joden ook tijdens de bezetting operette speelden, wordt ronduit verzwegen.”
Clarke geeft toe niet te weten hoe hij die houding kan veranderen. “Ik heb er soms ook niet meer de energie voor. Als er überhaupt geen interesse is voor professioneel uitgevoerde operette, houdt het op. Er komt een moment dat ik zeg: nou, dan maar niet. Ik kan niet meer doen dan informatie beschikbaar stellen.” Het onderzoekscentrum is nu meestal – met succes – in andere landen actief.
Succes
Maar het Operetta Research Center is – ook wat Nederland betreft – geen initiatief van een onbeduidende idealist. Al is het minder dan gehoopt, Clarke heeft zeker wat bereikt de afgelopen jaren. Vorig jaar april vond bijvoorbeeld alsnog de conferentie over operette plaats, maar dan in Amsterdam. “Het was een groot succes, het zat helemaal vol met mensen die ook echt inbreng hebben”, vertelt Clarke.
De aandacht ebde daarna weer wat weg, maar consequenties had de conferentie zeker. Het Fonds voor de Podiumkunsten besloot niet het Nederlands Operette Theater en een zoveelste Lustige Witwe met vijf miljoen euro te financieren, maar te kiezen voor meerdere kleine producties.
Zo kwam bijvoorbeeld de onbekende operette Les aventures du Roi Pausole van Honegger tot stand, eind vorig jaar door Opera Trionfo in de theaters gebracht. Ook de avond met twee operettes van Offenbach en Massé waar Barokopera Amsterdam binnenkort mee komt, is hierdoor mogelijk gemaakt.
Net als de Europese première van The Beastly Bombing, een maand geleden in Amsterdam.
Verder begeleidt Clarke vanuit zijn researchcentrum nu masterstudenten operette aan het conservatorium in Tilburg. “Een beetje vooruitgang is er dus wel geboekt. Deze studenten zijn de toekomst.”